‘Cécile en Elsa, strijdbare freules’ door Elisabeth Leijnse

De freules Cécile de Jong van Beek en Donk (geboren 1866) en haar zuster Elisabeth (Elsa) de Jong van Beek en Donk (twee jaar later geboren in 1868) zijn volgens biografe Elisabeth Leijnse ‘Twee daadkrachtige en intelligente vrouwen uit de hoogste kringen, getuigen van historische veranderingen, waarvan ze soms zelf de hefboom waren.’
Voor deze dubbelbiografie heeft Elisabeth Leijnse zich kunnen baseren op een schat aan persoonlijk materiaal, zoals de dagboeken van moeder Anna Nahuys en de kinderboekjes die zij voor en over Cécile en Elsa bijhield. Ze kreeg de brieven van Cécile en de dagboeken van Elsa en kon in de biografie inzage geven in hun persoonlijk leed, zoals dood, ontrouw, seksloze huwelijken, onoverkomelijke tegenstellingen binnen het huwelijk en in familierelaties. Nazaten van de freules hadden ervoor gezorgd dat grote hoeveelheden informatie over de familie bewaard zijn gebleven en dat de biografe er vrijelijk uit kon putten. Wie de gelegenheid en het geduld heeft 498 pagina’s biografie en 137 pagina’s noten, archieven, interviews, verwijzingen, illustraties en dankwoord te lezen, heeft een sublieme leeservaring.

De ouders van de freules, gravin Anna van Nahuys (intelligent, onafhankelijk en verdienstelijk schilderes) en Jonkheer Jan de Jong van Beek en Donk (jurist en spinozist) waren zeer vooruitstrevend. Ze gingen voor de opvoeding van hun kinderen bij Friedrich Fröbel en diens Nederlandse propagandiste Elise van Calcar te rade: ‘Maakt van de kinderen geen menschen naar uw beeld en uwe gelijkenis, maar ontwikkelt den geest der kinderen naar elks individuele aanleg, houdt rekening met den waren aard des kinds.’ De kinderen kregen volgens het systeem van Fröbel thuis gefaseerd onderwijs door inwonende gouvernantes. Tot het uitvallen van de melktanden mochten de kinderen niet leren lezen en schrijven. Vanaf dat moment mochten ze meteen meerdere talen leren. Ze leerden Duits van hun nurse en hadden een Franse gouvernante. Toen ze wat ouder waren kregen ze muziekonderwijs van zeer goede leraren en maakten kennis met belangrijke componisten en musici van die tijd, Richard Wagner, Clara Schumann, Anton Rubinstein, enz. De freules kenden in elke periode van hun leven vooraanstaande mensen op het gebied van wetenschap, politiek, muziek, kunst, literatuur, cultuur, emancipatie. Een deel van de levendigheid van deze biografie vormen de beroemdheden uit die tijd, zoals Couperus, Frederik van Eeden, Lodewijk van Deijssel. Voor wie zich eerder in de geschiedenis van het feminisme heeft verdiept, trekt er als een feest van herkenning een stoet feministes van de eerste feministische golf voorbij, zoals Aletta Jacobs, Wilhelmina Drucker, Cornelie Huygens, Betsy Perk, e.v.a. Zij kleuren de sfeer waarin de freules leefden.

Behalve doorzicht op de geschiedenis van die tijd geeft deze dubbelbiografie psychologische portretten van beide freules, als ook van hun symbiotische- en (later) problematische zusterrelatie. Moeder Anna bleek aan zenuwpijnen te lijden en met haar ziekte moest altijd rekening gehouden worden. Moeder kreeg opium en morfine en werd een voortdurende zorg voor de zussen tot aan haar dood. Haar arts was Catharina van Tussenbroek, de eerste vrouwelijke arts van Nederland. De zussen ontwikkelden een (ongezonde) symbiotische relatie, hetgeen zich kan voordoen bij twee mensen (zussen, ouder-kind, geliefden) die elkaar onvoorwaardelijk toegewijd zijn in een onzekere situatie. Er is geen plek voor anderen, zij voelen zich één, waarbij ze hun situatie als ‘hemels, heilig, versmolten’ ervaren. De een leidt, de ander volgt. Een van de twee leeft in afhankelijkheid en onzelfstandigheid, de ander moet voortdurend de sterkste zijn, wat een belemmering vormt voor het ontwikkelen van de rest van de persoonlijkheid, anders dan het sterke leidende deel. Er zijn geen eigen grenzen, beiden zijn het altijd eens. Cécile sprak Elsa aan als ‘kindje, lieveling, mijn zonnekind’, en noemde zichzelf ‘moedertje.’ Zij dacht voor Elsa, adviseerde haar te doen wat zij zei en gaf invulling aan Elsa’s wensen en verlangens. Elsa leverde zich uit, wilde altijd eerst horen wat Cécile ervan dacht. In beiden was geen werkelijke psychische groei. Zij waren geen twee persoonlijkheden, maar één. Ze bespraken alles op hun ‘kamertje’ en schreven over elkaar in hun dagboeken.

De freules waren antikatholiek en noemden zichzelf vrijzinnig verlicht. Ze verzetten zich tegen de katholieke ‘algehele zedeloosheid, gelddorst, praalzucht, omkoperij en godslastering.’ Zij waren de ‘Vrouwenzaak’ toegedaan. Cécile zette in 1892 Elsa aan om rechten te gaan studeren, als eerste vrouw in Nederland. Elsa was een zeer goede pianiste, die van de beste leraren les had gehad. Maar Julius Röntgen van het Amsterdams Conservatorium vond haar geen natuurtalent, waardoor Elsa die een geniaal concertpianiste wilde zijn, afhaakte. Cécile zocht goede doelen als levensvervulling. Het werd de ‘Bond ter bestrijding eener gruwelmode tegen de veren op de dameskleding.’ Duizenden vogels werden, soms voor ze dood waren, van hun veren ontdaan. Cécile dwong Elsa ook een aandeel in deze bond te hebben, wat ze deed. In 1890 trouwde Cécile met Paul Goekoop, een succesvolle zakenman, die last had van zenuwcrises, regelmatig depressief was en soms suïcidaal. Hij kon kwaadaardig zijn, wantrouwend en onberekenbaar. Communiceren kon hij niet, terwijl dat voor Cécile van levensbelang was. Zij was doodongelukkig. Daarbij was het een huwelijk zonder seksualiteit.

De grote relatiebreuk tussen Cécile en Elsa ontstond toen Elsa verliefd werd op componist Alphons Diepenbrock (Fons) die katholiek was.
Een relatiebreuk is de enige manier om uit een (ongezonde) symbiose te komen. De ondergeschikte van de twee wil eindelijk naar eigen inzichten leven en onttrekt zich aan de symbiotische relatie. Die fase gaat gepaard met boosheid, afstand nemen, proberen een eigen leven op te bouwen. Adviezen worden niet meer opgevolgd; het worden grote ergernissen. Cécile probeerde Elsa te manipuleren zodat zij met ‘Fons’ zou trouwen. Ze bood geld en dwong Elsa tot veel gesprekken op ‘hun kamertje’. Elsa wilde niet dat haar kinderen katholiek zouden worden. Zij stopte met haar studie rechten en trouwde Fons in 1895, toen hij haar de heerschappij over de kinderen gaf. Fons had een ziekelijke moederbinding. Zijn moeder kon niet accepteren dat haar enige zoon met een protestantse trouwde. Dit zou de reden kunnen zijn waarom Fons zijn huwelijk niet ‘consumeerde.’
Een huwelijk zonder seks was de situatie waarmee beide zusters worstelden. Onwetendheid van het erotische leven en geen verlangen naar kinderen waren wellicht factoren om de situatie van een seksloos huwelijk te laten voortduren. De ouders hadden de dochters opgevoed tot maatschappelijk moderne hooggeplaatsten, maar erotiek zat niet in hun educatieve pakket. Alles wat met seks te maken had was onbekend aan de freules en werd ook door hen in dagboeken en brieven nooit genoemd.

Elisabeth Leijnse noemt de freules hefbomen bij historische veranderingen, waarbij ze ongetwijfeld het leidend aandeel van Cecile en het uitvoerend aandeel Elsa in de Vrouwenzaak bedoelt.
Cécile werd presidente van de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid. De tentoonstelling in Den Haag was een groot succes. Helaas bezocht prinses Wilhelmina de tentoonstelling met een hoedje met foute veren. De voorvechtsters waren gegoede burgeressen en adellijke dames die het recht op arbeid wilden verkrijgen. Vrouwen waren voor het Nederlandse recht handelingsonbekwaam en konden – behalve een enkeling als vrijgevestigde arts – niet werken. (Handelingsbekwaamheid voor vrouwen kwam er pas in 1956!) Vrouwenarbeid was bij de socialisten geen issue. Hoewel arbeidersvrouwen werden uitgebuit als ze moesten werken om hun kinderen te kunnen voeden, voor hen wás er arbeid. Socialisten streden voor gelijke behandeling en betere voorwaarden bij arbeid. Ook de eerste feministische golf kende veel geruzie en onverenigbaarheid van standpunten.

In 1897 kwam het boek van Cécile uit, waaraan ze jaren had gewerkt. Het was een boek in twee delen met 570 pagina’s over de emancipatie van een jonge vrouw, Hilda van Suylenburg, zoals ook de titel luidt en waarin alle aspecten van emancipatie die toen een rol speelden aan de orde kwamen. (Je kunt het gratis lezen op dbnl.org. Een aanrader!) Het boek bleek ‘dynamiet dat met een kettingreactie tot ontploffing kwam.’ Hilda van Suylenburg werd door duizenden vrouwen gelezen en gaf een enorme impuls aan de emancipatie van de vrouw. Cécile werd een bekend schrijfster (geliefd en verguisd) in literair – en feministisch Nederland.

Inmiddels was het huwelijk van Cécile definitief kapot. Ze scheidde met veel moeite van Paul Goekoop en ging in Parijs wonen. Ze leefde op, had veel contacten met Nederlanders, Fransen en kunstenaars. Ze was tot de Eerste Wereldoorlog correspondente voor de Nieuwe Courant en had twee jaar een relatie met beeldhouwer Antoine Bourdelle. Of ze ook seks hadden is niet bekend, maar wel waarschijnlijk gezien zíjn reputatie. Paul Goekoop had zoveel geld dat hij de familie na de dood van vader Jan de Jong van Beek en Donk financieel kon bijspringen en bij de scheiding Cécile tot haar dood een financieel onbekommerd leven gaf. Zelfs Elsa werd levenslang door hem van een toelage voorzien.

In 1904 trouwde Cécile ‘aangetrokken door zijn verdriet over de dood van zijn vrouw in het kraambed’ met Michel Frenkel, een van oorsprong Poolse joodse man, chemicus en katholiek. Ze schreef: ‘In elke superieure vrouwenliefde schuilt de materniteit.’ Cécile was ‘klaar voor de magnetische stromingen van de fysieke overgave.’ Dit huwelijk werd dus wel geconsumeerd. Ze verbrandde haar dagboeken: ‘Wat een droeve, vervelende, afgesloten jeugd…’ en had vijftien jaar geen contact met haar moeder en haar zuster Elsa. Afstand van de symbiose; nieuwe kanten van haar persoonlijkheid kregen een kans. In 1905 werd haar zoon Pierre-Michel Frenkel geboren.

Elsa, muzikaal vakkundig en sensitief, adoreerde Alphons Diepenbrock en deed alles om zijn talent als componist de ruimte te geven. Ze cijferde zichzelf weg, gedrag wat ze in de symbiose met Cécile had geleerd. Ze hadden behalve de toelage van Paul Goekoop niet veel geld. Fons verdiende weinig met zijn composities en werd vaak afgescheept met een fooi. Elsa vestigde zich als logopediste in Amsterdam en specialiseerde zich in het genezen van stotteraars. Zij werd de deurwaarder van het echtpaar als het om geld en waardering ging. Ze kon dus inmiddels ook leidend zijn. Het echtpaar had veel contacten in de muziek- en kunstwereld in binnen- en buitenland, zoals Willem Mengelberg, Bernard Zweers, Aaltje Noorderwier, Gustav Mahler, Willem Rooyaards, Saar de Swart , Jan Toorop, Jan Veth, e.v.a.
Na tien jaar huwelijk stierf de moeder van Fons en werd hij verliefd op een twintig jaar jongere vrouw, Jo. Schuldgevoel dreef hem ook in de armen van Elsa, die twee dochters kreeg. Elsa bleef protestant en voedde haar dochters toch katholiek op. Ze was een tolerante moeder, terwijl Fons, overgevoelig voor geluid en mens, vaak nukkig was en ongeduldig naar zijn dochters.

De Eerste Wereldoorlog bracht Cécile bij de Action Française, een beweging die afschuw had van joden, protestanten, vreemdelingen en vrijmetselaars. Cécile schreef Elsa weer. Ze hadden nog wel verschillen, zoals het protestantisme van Elsa en het fundamentalistische katholicisme van Cécile, maar er waren ook overeenkomsten. Elisabeth Leijnse schrijft: ‘Ze hadden beiden betaald werk, een intellectuele echtgenoot van aanzien, een appartement in het culturele hart van de hoofdstad en een charmant buitenhuis op het platteland. Ze prentten hun kinderen de hoogste kunstidealen in en bewondering voor de prestaties van hun vader.’
Fons werd weer verliefd op een (dertig jaar) jongere vrouw. Elsa begon een relatie met (twintig jaar jongere) Mathijs Vermeulen, muziekcriticus en componist, waarvan Fons de ‘maitre spirituel’ was. Ze gaf zich – een jaar – over aan de vleselijke liefde als spiritueel avontuur. Of was het wraak? Op het 25-jarig huwelijksfeest van Fons en Elsa ging ze over op het katholieke geloof.
Het lijkt of haar protestantse harnas dat ze haar hele huwelijk had aangehad, kletterend op de grond viel en er een zachte vrouw onder vandaan kwam. De relatie met Fons en haar dochters verbeterde onmiddellijk. Fons stierf in 1921. Ze overleefde hem 18 jaar en werkte samen aan zijn muzikale erfenis met haar dochter Thea en met kunstcriticus (later hoogleraar cultuurgeschiedenis aan de Universiteit van Utrecht) Hendrik Eduard Reeser.

Cécile was, evenals haar echtgenoot obsessief antisemiet. Ze liet zich agressief uit over ‘Het Jodenvraagstuk.’
Elsa zag de joodse immigratie in de dertiger jaren als een aanwinst voor het muziekleven. Ze vond Cécile een neofiet, een fanatieke bekeerling. Over de Kristallnacht van 1938 was Elsa geschokt. Cécile vond ‘de horreurs welverdiend.’
In 1939 stierf Elsa in bijzijn van haar dochters. In 1944 stierf Cécile, alleen als een verbitterde vrouw.

Biografe Elisabeth Leijnse is hoogleraar Letterkunde aan de Universiteit van Namen en promoveerde op symbolisme en nieuwe mystiek in Nederland voor 1900 en schrijft over cultuur en literatuur in het Fin de Siècle (einde van de 19e eeuw, van ongeveer 1890 tot 1914). Zij heeft twaalf jaar aan dit boek gewerkt.
Elisabeth Leijnse won met deze dubbelbiografie De Libris Biografieprijs 2016 en de Erik Hazelhoff Biografieprijs 2016.

Uitgeverij         de Geus
Pagina’s            638
ISBN                 978 9044 534 825