‘Honolulu King’ door Anne-Gine Goemans

Een meeslepende roman, om te lachen en te huilen. Voor jong en oud.

Deze roman verscheen in september 2015. Een verlate recensie om het boek en de schrijfster alsnog onder de aandacht te brengen, want het is een knap verhaal. Gezien de titel zou het oppervlakkig kunnen zijn, maar dat is het absoluut niet, omdat het voortdurend verdiept waar je het niet verwacht. Het boek blijft boeien, is soms verrassend komisch en bevat gruwelijke verhalen die te behappen zijn door de vorm waarin ze gepresenteerd worden. Voorin het boek staat: “Toen Hardy Hardy eenmaal begon te spreken, wenste iedereen met heel zijn hart dat hij zijn mond had gehouden. Hij werd gezien als een optimistisch en gemoedelijk mens die als Honolulu King met hawaïmuziek naam had gemaakt. Over de beestachtige moorden op zijn moeder, twee broertjes en zusje in juni 1946 hoorde je hem zelden. Totdat Hardy Hardy het nodig vond om zijn verhaal te vertellen. Ruim zeventig jaar later.”

Het leven van Hardy Hardy, een Indisch-Europese man van tegen de tachtig, speelt zich af in zijn Haarlemse toko, waar hij de lekkerste Indische snacks maakt en verkoopt, echt omrijvoedsel. Hardy Hardy dankte, behalve het leven zelf, nog drie dingen aan zijn vader. Zijn naam, die een grapje was, de steelgitaar, die zijn vader bespeelde toen hij nog een klein jongentje was en waarvan Hardy hield en de wens, net als zijn vader vrijmetselaar te worden, omdat zijn vader hem vertelde dat ieder mens bij de vrijmetselaars gelijk is. Hij heeft, tot de hawaïmuziek uit de mode was, met vier collega-muzikanten als de Honolulu King de betere soort hawaïmuziek gespeeld. In de drukbezochte toko heeft hij hulp van twee vrienden van de ex-band, Cok van 78 jaar en George van 81 jaar. Cok rookt kretek sigaretjes (met nootmuskaat) en hoest veel, George heeft een fabelachtig geheugen waar het muziek en films betreft. Ook kleindochter Synne (‘ Suun’) helpt Hardy met koken en verkopen in de toko. Onlangs heeft hij zich bij de vrijmetselaarsloge Propria Motu aangemeld en gaat een traject van inwijding in. Dit en het feit dat zijn vrouw Christina Alzheimer heeft, in een Indisch verzorgingshuis woont en hem niet meer herkent, geeft hem ernstige stress. Hij raakt soms ontremd, valt onredelijk boos uit en wordt overvallen door heftige herinneringen aan zijn jeugd in Indië, waar hij opgroeide voordat hij in 1955 als twintigjarige in zijn eentje naar Nederland kwam.

Hardy heeft door middel van zijn hawaïmuziek en de liefde van en voor zijn vrouw Christina, een beeldschone Nederlandse (‘Hoe komt die kleine Indo aan zo’n prachtige vrouw?’) van zijn leven een goed leven kunnen maken. Hij kreeg een dochter Aswani, waar hij afstandelijk contact mee heeft: “…altijd die blik in haar ogen of ze per ongeluk op de verkeerde filmset is beland.” Ze wil alleen vooruitkijken en niet naar Indisch eten ruiken. Ze leidt een correct leven, doet 100% Nederlands en is ongelukkig getrouwd. Ze hebben een dochter Synne (‘Suun’), die de lieveling van Hardy is. Altijd heeft de Japanse bezetting in Indië tussen 1942 en 1946 in zijn gedachten een rol gespeeld. In het magazijn van de toko heeft hij 4 kratten vol opnamebandjes van gesprekken staan, die hij met Indische mensen, klanten in de toko, heeft gehouden over hun herinneringen aan de Bersiap, de bezetting van Indië en de periode na de capitulatie van Japan. Instituut voor Orale Indische Geschiedenis staat er op de deur van zijn toko. Met Cok en George probeert hij zich mensen voor de geest te halen die hun verhaal op de band hebben verteld. Het begint vaak met een vraag: ‘ Hoe heet de man die de gevangeniskat opat?’ waarna Hardy het gesprek gaat opzoeken in een van de kratten. Als hij het heeft gevonden, draaien ze het bandje (ook voor de lezer!) af tot ze zich de naam van de man weer herinneren. Synne, die geschiedenis studeert, neemt af en toe eveneens een bandje mee naar huis.

Dit is een geweldige vondst van de schrijfster die op deze makkelijke, deels humoristische manier inzicht verschaft in de geschiedenis van het geweld en de terreur van de Japanse bezetter. Steeds minder mensen kennen de geschiedenis van Indië van voor, tijdens en na WOII. De Japanners haatten iedereen die niet 100% Aziatisch was, zoals de blanke Hollanders en de Indo’s (een van de ouders wit en de ander Indisch). Hollandse vrouwen en kinderen werden in kampen gevangengezet, waar ze gewelddadig werden behandeld. Ze kregen nauwelijks te eten en werden voor van alles wat de Japanse bewakers niet beviel, dagelijks zwaar gestraft; tot bloedens toe geslagen, in de tropische zon gezet. Mannen werden naar Birma verscheept om onder barre omstandigheden aan de spoorlijn te werken (140.000 doden). De Indo’s werden niet in kampen opgesloten, maar in hun eigen huizen waar ze moesten binnen blijven, de buitenkampers. Het was een dagelijks probleem om aan eten of een beetje geld voor eten te komen. Gingen ze op zoek naar voedsel of geld dan liepen ze daarbij gevaar gedood te worden. Hardy en zijn familie waren buitenkampers. Ze aten soep van rattenkadavers en kledingstijfsel.

Tijdens de bezetting richtten de Japanners een gemilitariseerd jeugdcorps op van puur Indische jongeren, de Pemoeda’s, die ze hersenspoelden met kreten als ‘Dood aan de Hollanders’. Ze droegen hen op vlijmscherpe speren van bamboe te maken, om die na de capitulatie van Japan tijdens de Bersiap, de vrijheidsstrijd voor een onafhankelijk Indonesië, te gebruiken om alle Hollanders en Indo’s af te maken. Moorden was hun doel. ‘In vergelijking met de Bersiap was de bezetting kinderspel.’ Er gingen vier miljoen mensen dood door moord, doodslag, marteling en verkrachting. In alle verwarring en chaos in 1945 en 1946 werden de Japanners na hun capitulatie aangesteld door de Engelsen als beschermers van de bevolking. Daardoor waren Hollanders en Indo’s vogelvrij voor de moordzuchtige pemoeda’s.

Hardy gaat dagelijks naar zijn vrouw in het verzorginshuis, in de hoop haar –tegen beter weten in – alert te krijgen, waardoor ze weer naar huis kan. Het leven zonder haar valt hem zwaar. Voor zijn entree bij de vrijmetselaars moet Hardy een bouwstuk schrijven. Het moet diepzinnig zijn en over hemzelf gaan. Het kost hem de grootste moeite en regelmatig verliest hij in gedachten de werkelijkheid. Hij probeert oplossingen te vinden voor deze twee problemen. Zijn oplossingen zijn bijzonder verrassend.

Uitzinnig van woede is hij, als tegenover zijn toko een Japans sushirestaurant wordt geopend. Zijn haat tegen de Japanners is buiten proporties omdat zijn vader, die nog nooit een geweer in zijn hand gehad, in 1942 als landstormsoldaat door het KNIL werd opgeroepen. Hij verdronk als krijgsgevangen militair voor de kust van Sumatra, toen het Japanse vrachtschip door de Engelsen werd getorpedeerd. Er kwamen 5600 mannen om.

Helemaal mis gaat het bij de voordracht van zijn bouwstuk. Harry vertelt beeldend en treffend zijn jeugdgeschiedenis: ‘Het bouwstuk ging af als een fragmentatiebom.’ De leden van de loge zijn verbijsterd. Wat Hardy vertelt brengt hen in een identiteitscrisis: ‘Stront in de loge.’ Een deel wil Hardy niet toelaten, een deel juist wel. Het zijn geestige scènes met rondslingerende vooroordelen en angsthazige voorstellen. Ook zijn vrienden Cok en George worden over Hardy uitgehoord: ‘Zijn de herinneringen waarheidsgetrouw?’ George: ‘U vraagt joodse mensen toch ook niet of ze de waarheid over de Holocaust zeggen?

Hardy komt na het openbaar maken van zijn verhaal los van zijn stress en krijgt weer zin in het leven. Hij heeft perspectief gekregen, een bekende genezende factor bij ernstige stress. Vol elan gaat hij aan de slag met de revival van de Honolulu Kings. Met zijn twee vrienden houdt hij audities. Ze vinden twee nieuwe bandleden.

Wat Hardy aan de vrijmetselaars heeft verteld stoelt op een waargebeurd verhaal over een vrijmetselaarsloge in Amersfoort waar een a.s. lid bij zijn entree diverse moorden bekende. De vrijmetselarij die geheimhouding voorstaat, stopte de bekentenis in de doofpot. Dat is strafbaar. Bij het verschijnen van het boek Honolulu King is die situatie weer (aan) het daglicht gekomen.

Synne is de jeugd van nu, tegenhanger voor de jeugd van Hardy van toen. Zij studeert geschiedenis, maar doet er weinig aan. Ze heeft een vriendje Olaf, ‘toen die vannacht over haar clitoris wreef alsof het een kraslot was, ergerde ze zich…’ Zij weet niet goed wat ze wil, heeft sessies bij een therapeut, valt op (nog) een man die een jaar ouder is dan haar moeder. Ze is op zoek naar liefde, maar krijgt alleen seks. Het jonge vriendje blijkt een bron van onbaatzuchtigheid te zijn, die Hardy helpt en daarvoor niets terugverlangt. Hardy gaat tenslotte uit zijn dak tegen de twee jongens van Hotaka’s sushirestaurant, waar hij vier bandjes met verhalen over de wreedheden van de Japanse militaire politie, de Kempetai, door de brievenbus gooit. In een zeer ontroerende scène verschrompelt zijn haat tot een beginnend mededogen als hij met de bejaarde grootmoeder van de uitbaters een gesprek heeft, dat hij op een bandje opneemt: ‘De grootste pijn laat geen fysieke sporen achter.’

In de laatste tien pagina’s van het boek krijgt de plot een wonderlijke twist. Wellicht heeft dit te maken met de doofpotaffaire in Amersfoort. In het verhaal was het niet-functioneel. Wat niet wegneemt, dat Honolulu King de voorgaande 336 bladzijden een prachtig boek is, waardevol voor jong en oud die interesse hebben in de bezettingsgeschiedenis van Indië en de tijd na de capitulatie van Japan, de gewelddadige vrijheidsstrijd van Indonesië. Een mooi geconstrueerd verhaal, met veel verhaallijnen van toen en nu, goed uitgewerkt en prachtig opgeschreven. Een ontroerend boek, om te lachen en om te huilen. Om na lezing over na te denken. Hoe betrouwbaar is het geheugen? Helpt wegstoppen van trauma’s? Wat doet vastgezette haat? Wat is goed en wat is fout? Kun je van het leven een kunstwerk maken?

Uitgeverij          Ambo/Anthos, september 2015
Pagina’s             348
ISBN                  978 9041 425 225