‘De eeuw van Gisèle’ door Annet Mooij NL

Mythe en werkelijkheid van een kunstenares

1912-2013
Kunstenares Gisèle van Waterschoot van der Gracht was de dochter van een Oostenrijkse barones. De familie bezat kasteel Hainfeld (72 kamers) in Oostenrijk. De vader van Gisèle was een Amsterdamse patriciër, geoloog en mijnbouwkundige. Beide ouders behoorden tot de katholieke elite. Gisèle was de enige dochter, na drie broers. Ze woonden in de VS tot 1928, waar haar vader voor Shell werkte. Ze verhuisden regelmatig naar plekken waar wel olie was, maar nauwelijks cultuur of educatie. Alle kinderen gingen naar kostschool, wat een enorme versplintering van het gezin teweegbracht. Gisèle zat op een streng katholiek internaat, waar behalve godsdienst, devotie en goede manieren, weinig anders aan de meisjes werd geleerd.
Gisèle had in haar jeugd weinig basiszekerheden: geen vaste taal, (ze spraken Engels of Frans, of Duits), geen vaderland, geen vaste woonplaats, zelfs geen vaste naam (ze heette Marie Giselle Madeleine Josephine, maar noemde zich Jane, Gisy, Gi en koos uiteindelijke voor Gisèle). Ze was dol op haar vader en broers, en had een enorme gretigheid naar educatie en vastigheid. Het contact met haar ouders ging via brieven. Haar moeder schreef: “… you ARE loved by long distance all the time.”
In 1922 logeerde Gisèle met haar moeder en broer Walter een paar maanden op Hainfeld, waar Gisèle genoot van de oude grandeur van de Oostenrijkse familie en van het samenzijn met haar moeder en broer Walter. Haar adellijke afkomst gaf Gisèle het idee dat ze belangrijk was. Walter, die het dichtste bij Gisèle stond, overleed in 1925 op 19-jarige leeftijd door een schot uit eigen geweer. De ouders gaven de 13-jarige Gisèle troost: “Walter is nu gelukkiger, dan toen hij op aarde was.
In 1928 trokken vader, moeder en Gisèle, zonder de twee oudste broers in bij de familie in Hainfeld. Daar was Erwin van Köppen, een 30 jaar oudere oom die een ‘Liaison dangereuse’ begon met de toen 17- jarige Gisèle. De feiten hieromtrent zijn schemerig; de biografe vermoedt dat Gisèle én de regie in handen had én slachtoffer was. Zij schrijft: “Er kwam een frivole, zinnelijke en flirterige kant naar de oppervlakte die ze niet behoorde te hebben, naast de plichtsgetrouwe, verantwoordelijke en gelovige die er ook was. Deze twee zielen huisden voor altijd in één borst.
Gisèle wilde kunstenaar worden en mocht van haar ouders naar Parijs, waar ze twee jaar keihard studeerde, maar ook een losbandig leven leidde: ze rookte, ze dronk, ze ging uit en had meerdere minnaars; ‘doodzonden’ volgens haar ouders. Eind 1934 moest ze bij hen komen wonen in Roermond, waar ze Joep Nicholas, de bekende glazenier ontmoette. Hij leerde haar gebrandschilderde ramen ontwerpen en uitvoeren. Joep was getrouwd, had twee dochters en was een stuk ouder dan Gisèle; ze kregen een relatie. Gisèles kwaliteiten waren ongetwijfeld haar aanpassingsvermogen en als ze iets ambieerde, een enorme werkdrift. Ze was creatief, hoogsensitief en leergierig. In 1937 werd ook de 25 jaar oudere dichter Adriaan Roland Holst haar minnaar. Oudere mannen en eruditie, een begeerlijke combinatie voor de frivole Gisèle,wellicht door het gat in haar hart vanwege haar vroeger altijd afwezige vader.

Misbruik in dienst van het Hogere.
Haar liefde voor oudere intelligente mannen speelde in 1939 ook een rol, toen ze in contact kwam met Wolfgang Frommel, een navolger van Stefan George, de Duitse dichter van “hermetische verzen, gericht op een kleine elite vanwege de onuitputtelijke bron van verborgen aanwijzingen en gecodeerde boodschappen.” Frommel was een van de vele aanhangers van deze profeet en zette, vanwege zijn ‘pedagogische roeping’ een eigen ‘vriendengemeenschap’ op, in navolging van zijn grote voorbeeld. Het ging hem om het “vinden en vormen van jonge mensen (jongens) met een muzische begaafdheid, die onder zijn (homo-erotische) leiding tot ontwikkeling konden worden gebracht.” Gisèle viel voor zijn bijzondere gaven, zoals intense aandacht, zijn buitengewone verteltrant, zijn charisma, zijn energie, zijn erudiete en zijn vrolijkheid. Ze bood Frommel (met twee van zijn Duits-Joodse leerlingen, Billy en Buri) onderdak aan in 1942 op de Herengracht 401, dat zij begin 1940 had gehuurd; niet beseffend dat ze naast al zijn gaven ook een homo-erotische vriendengemeenschap in huis haalde. Hij hield voorleesavonden, huiskamercolleges, wat voor haar een educatieve inhaalslag betekende. Van een relatie kwam het met Gisèle en Wolfgang niet. Gisèle gaf Frommel en de twee jongens een onderduikadres, zorgde ook financieel voor ze en redde hun levens. Ze noemden zich Castrum Peregrini, wat tot op heden nog altijd op de Herengracht is gevestigd. Ze begonnen een tijdschrift en een uitgeverij. Steeds kwamen er nieuwe jongelingen bij. Frommel wakkerde hun afkeer van vrouwen aan; Gisèle werd soms achter haar rug ‘das Weib’ genoemd. Woedend was Frommel dat Buri en Gisèle een relatie begonnen. Castrum was voor Gisèle de warme familie die zij in haar jeugd moest missen. Maar al had ze de warmte van hun aanwezigheid, toch bleef ze in de vriendenkring een buitenstaander. Gisèle kon ‘over narigheid heenkijken en zich laten betoveren, het negatieve negeren en het mooie blijven zien – dat was de stuwende kracht in het leven van Gisèle.’ 
Later kocht zij, na een miljoenen- erfenis uit Oostenrijk en van de olieaandelen van haar vader, het hele pand en een pand ernaast.

Huwelijk.
In 1952 ontmoette Gisèle Arnold d’Ailly (1902-1967). Hij was 10 jaar ouder, getrouwd, had vier kinderen en was burgemeester van Amsterdam. Hij was verrukt van Gisèle: “Ik heb mijn bevrijding bij jou gevonden.’” Zij was dankbaar voor zijn liefdevolle aandacht en de harmonie in zijn omgang met haar. Hun relatie veroorzaakte een schandaal. Arnold en Gisèle trouwden in 1959 en hadden een gelukkige verbintenis; ze restaureerden een klein vervallen klooster op het Griekse eiland Paros, waar Gisèle schilderde. Arnold stierf in 1967. Gisèle vond troost in haar geloof, net als bij de dood van broer Walter. Na Arnold leefde ze nog een half leven. Ze schilderde maar kreeg niet veel succes. Ze gaf zelf een boekje over haar werk uit. Toen er een documentaire over haar en haar werk werd gemaakt, stond ze ineens overal in de belangstelling.

Gladgestreken geschiedenissen.
Ze archiveerde haar leven nauwkeurig en zeer uitgebreid, met behulp van een archivaris. In de jaren ’80 gaf ze haar bezit en haar rijkdom aan Castrum Peregrini. “Met haar royale schenkingen verloor ze de zeggenschap over haar eigendom en ketende ze zich financieel vast aan Castrum, maar daarmee maakte ze tegelijkertijd alles en iedereen afhankelijk van haar.” 
Zowel de zelfpresentatie van Gisèle als de officiële geschiedschrijving van Castrum Peregrini waren ‘gladgestreken geschiedenissen.’
Over die van Gisèle: “Wat begon als een natuurlijke neiging van een eenzaam kostschoolmeisje met een rijke fantasie, vervolgens tot ontplooiing kwam in een gezinsmilieu waarin schandalen en gezichtsverlies tegen elke prijs vermeden moesten worden, en kwesties van goede naam en reputatie heilig ware, groeide uit tot een emotionele noodzaak in een omgeving waarin mythe en werkelijkheid, ideaal en realiteit vaak ver uiteenliepen.”
Castrum Peregrini: Wolfgang Frommel werd gepresenteerd als humanist, cultuurdrager, opvoeder en mensenredder. Pas na zijn dood en die van Gisèle is zijn seksuele eigenbelang in de openbaarheid gebracht: “De volgelingen van Frommel hadden een gevoel van verbondenheid en diepe bewondering, zelfs liefde voor hem, hetgeen los stond van een seksueel verlangen. Ze kregen het er ongevraagd bij, namen het op de koop toe”.

Biografe Annet Mooij heeft op onderhoudende heldere wijze de mythe van Gisèle en die van Castrum ontkracht en hun werkelijkheid aan het licht gebracht. Ze zegt in de inleiding dat Gisèle bij leven “alles in het werk zou hebben gesteld om te voorkomen dat deze biografie het licht zou zien.”
Een meeslepende biografie over een bijzonder leven.

Uitgeverij         De Bezige Bij, 2018
Pagina’s            448 (inclusief bronnen en noten)
ISBN                 978 9403 118 505